18 december 2018
Het is al december. Best wel gek.
Ik moet me dan ook eerst en vooral verontschuldigen: het moet nu al zo’n twee maanden geleden zijn dat ik mijn laatste blog schreef. Maar, gene paniek. Ik heb die periode absoluut niet stil gezeten. In tegendeel zelfs. Ik heb mijn dromen één voor één zien verwezenlijkt worden. Dromen op en naast de fiets.
Maar de meest verrassende droom was toch wel die van op de fiets. Plots kreeg ik een kans aangeboden die ik niet meteen meer had verwacht: een aanbieding van een UCI-team. En eerlijk gezegd, het besef is er nog steeds niet. Dat zal er pas komen wanneer ik dat nieuwe, groene Lares-Woawdeals-truitje in januari voor het eerst zal mogen aantrekken.
De motivatie om hard te trainen voor het nieuwe seizoen is daardoor eens zo groot geworden. Al kan ik die goesting en motivatie op dit moment niet de volle 100 procent kwijt. De afgelopen weken waren weken vol hard werken en deadlines halen. Ik vertoef op dit moment meer uren op school dan thuis, en dat vreet aan mijn trainingsuren. Mentaal is dat niet altijd gemakkelijk. Maar met nog een goede week te gaan, kan ik daarna opnieuw een maand lang de kaart van de fiets trekken om me klaar te stomen voor het nieuwe seizoen.
Toch had ik dit weekend een mentale opsteker nodig. Het was één van de drukste en vermoeiendste schoolweken ooit. Ik had exact één dag kunnen trainen. Dus wou ik maar één ding: al de stress en mentale onzekerheid uit m’n lichaam knallen. Met die gedachte ging ik naar Lichtervelde. Het parcours lag me op het eerste zicht niet. Het leek meer bochten te hebben dan een rotonde.
Wanneer de man de wedstrijd in gang floot, raakte ik maar moeilijk in mijn klikpedaal. Eenmaal op gang getrokken kon ik mijn weg-voordeel gebruiken en draaide ik als derde het veld in. M’n fiets geraakte makkelijk door de eerste slecht liggende slijkstrook heen en ik kwam zo tot m’n eigen verbazing op kop te zitten. Die verbazing werd nog groter wanneer ik na een halve ronde achter me keek en een leeg, gapend gat vaststelde.
Ik? Op kop? In tegenstelling tot wat ik altijd verwachtte, gaf die positie me geen stress maar juist een kick. Ik nam die vreselijke bochten zoals ik ze normaal niet eens zou durven nemen en kon zo mijn voorsprong nog meer uitdiepen. Maar de man met de hamer zat iets verderop al klaar om een eerste tik uit te delen. Iets nabij de eerste ronde kwamen de eerste twee achtervolgende rensters opnieuw aansluiten. Met nog steeds een podiumplaats in zicht probeerde ik aan te klampen. Maar mijn lichaam sputterde tegen en vroeg om wat recuperatie.
Na een looppassage over een gracht, probeerde ik opnieuw mijn klikpedalen te zoeken. Iets moeizamer dan normaal hoorde ik de klikgeluiden ter bevestiging: ‘ja, ze zitten vast.’ Op de achtergrond hoorde ik mannenstemmen lachen: “Haha, geeft da maske is een duwke aan haar gat!” Ik kon het trio nipt ontwijken waardoor de man in kwestie mijn achterste net niet kon aanraken. Boos keek ik achterom.
Ondertussen waren er opnieuw twee rensters komen aansluiten en even later lieten ook zij mij achter zich. Een vijfde plek was het hoogst haalbare. Opnieuw kwam ik aan de passage langs de gracht. Deze keer konden de drie heren wel hun plannetje uitvoeren en voelde ik een hand op mijn achterwerk. Dat met het nodige gelach en de nodige dosis opmerkingen. Boos riep ik dat ze van me af moesten blijven. Een dof gelach weerklonk in de achtergrond.
Ik had ondertussen mijn goede tred opnieuw gevonden en leek zeker te zijn van de vijfde plek. Bij de laatste passage aan de gracht had ik er genoeg van. De drie mannen probeerden tot mijn grote frustratie opnieuw tot bij mijn achterwerk te geraken. Ik was het beu en stak m’n middelvinger op richting hen. “Oh, oh das ni nodig hé!”. Achteraf gezien niet nee, een karate kid à la Bart Wellens had misschien effectiever geweest. Met een goed bedoeld duwtje in de rug heb ik geen probleem. Maar deze mannen maakte er een sport van om elke ronde mijn gat aan te raken.
Al bij al sloot ik de wedstrijd met een goed gevoel af: zo slecht zit de conditie niet. Op naar een even mooi 2017. (En hopelijk stiekem nog een beetje mooier.)
Foto’s met dank aan Marit Coghe