12 augustus 2016
“Je laat wel snel je kopje hangen hé!”
Ik had geen idee waar hij dat van haalde. Ik was net op weg om mijn rollen – die ik vergeten was in het Na-Tourcriterium in Ninove – met open armen terug te onthalen.
“Waarom denk je dat?” vroeg ik hem.
Door de geluidsboxen was enkel nog maar wat muziek te horen. De laatste manche van de Lotto Cycling Cup in Erondegem moest nog vol van start gaan.
“Heb ik gezien in Ninove,” antwoordde hij me.
Ik verklaarde de man dat ik in Ninove inderdaad een mindere wedstrijd achter de rug had, maar dat ik dat te danken had aan rugpijn. En vertelde hem ook dat ik niét snel op geef.
Al snel werd de bal teruggekaatst en zei hij me cynisch: “Die rugpijn die de dag daarvoor bij de osteopaat verholpen was?”
Ik legde uit dat een rug na zo’n behandeling twee tot drie dagen de tijd nodig heeft om opnieuw te herstellen. Gelukkig bevestigde de seingever – die tot nu toe enkel toeschouwer was van de conversatie – mijn verklaring.
Best, dacht ik bij mezelf. Laat ik die man vandaag maar eens tonen dat ik niet zo gemakkelijk opgeef. De Erondegemse Pijl was een parcours op mijn maat. Het jaar voordien had ik de wedstrijd al zonder problemen kunnen uitrijden. (Maar misschien lag dat ook aan het feit dat ik van start tot finish met een volle blaas opgezadeld zat.) Dit jaar was ik wel nerveuser. En dat kwam nu eenmaal ook door wat de man zo net aanhaalde: mijn afgelopen, slechte wedstrijden.
Helemaal nergens voor nodig bleek. Eenmaal het peloton zich op gang had getrokken verdween de stress van zelf. Het ging zelfs verbazingwekkend vlot. Wanneer Raboliv besloot het peloton mee in hun zog te nemen en vol door te trekken, zat ik op het goede moment op de juiste plaats: voorin. Zo kon ik zonder al te veel energie te verspillen mee het hoge tempo volgen dat ze ontwikkelde. De achterdeur van het peloton stond immers helemaal open.
Halfweg wedstrijd kon de goede situatie plots helemaal gekeerd zijn, maar ik had mijn lesje in verband met de Chasse de Docx ondertussen wel geleerd. Een renster ging plots hard tegen de vlakte aan een versmalling vlak voor mij. Ik moest voet aan grond zetten maar kon gelukkig de val ontwijken, wel ontstond er – uiteraard – een gat. Not again, dacht ik en ik kroop in het wiel. Het gat werd rustig gedicht én ik had eindelijk wat verstand gekregen.
In de laatste plaatselijke ronde hoorde ik plots motoren en de wedstrijdradio achter mij. Dat betekent maar één ding: ik zit hier niet goed. Ik was voor de eerste keer tijdens de wedstrijd helemaal achteraan te komen zitten. Normaal gaat mijn alarmbelletje dan af: naar voren Mieke, naar voor! Maar dat alarmbelletje was ten einde zijn krachten en was blij dat het peloton de laatste kilometers in ging. Tevreden kon ik mijn Garmin afduwen over de finishlijn. Het zat dan toch niet zo slecht.
Drie dagen later was Brugge aan de beurt. Met maar liefst 92 deelneemsters en 17 verschillende nationaliteiten beloofde het een mooie wedstrijd te worden. Helaas werd de wedstrijd vooral getypeerd door geroep, gezucht en gerem. Enkele buitenlandse meisjes creëerden wel een heel onveilig gevoel op de smalle baantjes. Best wel grappig, want op zulke momenten verenigen Belgische en Nederlandse meisjes zich voor een babbeltje en heerst er een soort van samenhorigheidsgevoel.
Wanneer er een groepje weg reed na de eerste ronde besloot ik er achter aan te gaan. ‘Wat doe ik nu?’ vroeg ik mezelf af. Maar mijn benen beantwoorden die vraag meteen en reden het gat op het groepje zonder problemen dicht. Ik was verbaasd. Mijn benen deden helemaal niet pijn en ik kon zelfs probleemloos overnemen en gas bij geven om het peloton voor te blijven. Mijn benen hadden in nog geen weken zo goed aangevoeld. Wat een contrast met het weekend er voor.
Een paar keer besloot ik die superbenen te gebruiken. De ene keer om te reageren op een aanval, de andere keer om er zelf eentje te plaatsen. Het was heerlijk koersen zo, zo als het hoorde. De sprint beloofde een gevaarlijk einde van de wedstrijd te worden. Het was alsof je achter een bom reed die elk moment kon ontploffen en dan was er geen ontkomen aan.
Ik kon me vooraan in het peloton handhaven maar het geroep en geduw maakte dat ik niet verder dan een 26ste plek kon spurten. Maar wat was ik blij van mijn wedstrijd, en nog beter: ik was helemaal niet moe. Het enige wat ik nodig had was een toilet, want ik had er alweer een hele wedstrijd op zitten met een volle blaas. (Misschien wel dé verklaring van mijn goede benen. Wie weet.)
Mijn enige wens is nu om deze positieve lijn zo goed mogelijk door te kunnen trekken richting een mooi seizoenseinde. Ik heb er alvast nog enorm veel zin in!