22 augustus 2016
Waaiers. Ik begreep nooit hoe een renner dat in godsnaam leuk kon vinden. Met op kop journalist Thijs Zonneveld, die een moord zou plegen voor een waaierkoersje. Ik herinner me dan ook Gent-Wevelgem 2015, waar ik na 10 km de wedstrijd al kon verlaten. De wind had me meteen op mijn plaats gezet. 1-0
Dat zogenaamde zwarte beest wind was sindsdien niet meer zo fel komen opzetten tijdens een wedstrijd. Tot afgelopen zaterdag… De aankomst zou op kasseien zijn, mijn ander zwart beestje. Mentaal was ik daar dan ook perfect op voorbereid, maar op wind? Bij de verkenning van het parcours ging mijn moraal zoals dat van een kind dat zijn net gekregen ijsje liet vallen: van heel enthousiast naar heel… Nu ja, je begrijpt wat ik bedoel: ik was er helemaal niet zo gelukkig mee.
Het parcours was een droom voor elke hardrijder, een pretpark voor de wind en een nachtmerrie voor elk lichtgewicht zoals ik. Typische, smalle, landelijke wegentjes én een zee van open vlakte. De show kon beginnen.
Ik was van plan me vooraan te nestelen bij de start, maar een laatste dringende plasbeurt besliste daar anders over. Ik kwam niet vooraan maar helemaal achteraan te staan. Niet zo erg dacht ik bij mezelf, maar ik was toch wel een beetje gespannen. Van bij de start ging de gas er vol op. Ik moest onmiddellijk opschuiven voordat we de hel zouden opdraaien. Maar veel plaatsen kon ik op die korte tijd niet goedmaken. We draaiden de eerste lange smalle strook op en het feest was begonnen. Na nog geen drie kilometer wedstrijd spatte het hele peloton uit elkaar.
Alles werd op het kantje getrokken. Dat heerlijke kantje, waar ik probeerde te balanceren tussen het achterwiel van mijn voorligger en de graskant. Maar goed zat ik daar allesbehalve. Enkele rensters voor mij begon het te breken en ik moest absoluut opschuiven. Ik kreeg het wiel van Sanne Cant te pakken, een wiel waar ik heel blij mee was. Ik kon zo een paar plaatsjes mee opschuiven, maar na een bocht speelde ik haar wiel opnieuw kwijt.
Het was oorlog. Overal loste rensters de rollen. Het was harken en opletten geblazen om te voorkomen dat er een gat zou vallen. Enkele momenten later ging er een alarmbelletje af. Ik hoorde rensters naar elkaar roepen om over te nemen en het viel stil. Nee, nee, nee dat mag hier niet gebeuren. Het langgerekte lint vormde opnieuw een bolletje. Het slechtste teken in zo’n wedstrijd: dat betekende een gat.
Dat gat liep al snel op tot vele meters. Een ramp. Ik schoof onmiddellijk op naar de kop van het bolletje en moedigde de rensters aan om het gat niet te laten oplopen. Maar veel reactie kwam er niet. Mijn benen reageerden dan maar. Pas nadat ik al enkele seconden alleen op weg was naar de rensters die een 50tal meter voor mij reden, begon mijn hoofd ook te reageren. Shit Mieke, waar ben je mee bezig, je weet hoe dit kan aflopen. Maar verbazend genoeg zag ik de rensters voor mij niet kleiner, maar juist groter worden en kwam ik beetje bij beetje dichter bij de groep terecht.
Ik kon aansluiten maar zat toch met een verveeld gevoel. Ik was komen aansluiten bij de groep, maar ondertussen waren er al achttien rensters gaan vliegen. Ik baalde enorm dat ik er niet bij zat. De hele wedstrijd was al beslist in de eerste ronde en ik moest juist deze wedstrijd achteraan starten. Maar dat teleurgesteld gevoel verdween naarmate de wedstrijd vorderde. Het peloton waar ik in beland was dunde heel snel uit tot een selecte groep van twaalf. Een groep die immers heel mooi samenwerkte en goed ronddraaide waardoor we enkele ronden op 45 seconden konden blijven van de ontsnapte groep.
Maar. Er was één rotstuk waar ik altijd moest harken om bij de ondertussen 11 andere rensters te blijven. Het peloton was kleiner dan de kopgroep. Dat rotstuk waar het nog steeds balanceren was tussen achterwiel en graskant en waar het in de eerste ronde brak. Ik sleurde me over dat rotstuk heen door naar het voorwiel van mijn voorligger te kijken en te blijven stampen op de pedalen. Iets wat ik had geleerd tijdens mijn favoriete trainingen met De Spildoren, een fantastische bende mannen die me hebben leren blijven doorzetten wanneer je op breken staat.
Maar na enkele ronden besloot ik ook om daar mee te proberen ronddraaien en keerde ik de rollen om. Ik begon de wind een leuke bondgenoot te vinden en vond het heerlijk om me tegen hem in te beuken. Ik hing scheef op mijn fiets maar dat kon mij niets schelen. Ik won. De wind kon mij deze keer niets doen. 1-1
Ik genoot zo van de wedstrijd. Het was stoempen, maar oh zo leuk. Ik begon te rekenen. Een top 20 plaats was nog mogelijk aangezien er vooraan nog maar zestien rensters reden. Van een plaats in de eerste 28 was ik ook zeker, want we waren nog maar de enige rensters in wedstrijd. Toen de speaker afriep dat we de laatste ronde ingingen kon het gepoker beginnen. Uiteraard wou niemand meer kopwerk verrichten.
Ik vond het best wel spannend, spannender dan een gewone sprint. Ik wou absoluut die top 20 in. De laatste bochten richting finish waren chaotisch maar ik kon me vooraan vestigen. De sprint werd al op gang gezet voor de kasseien en ik perste er alles uit. Ik kon nog een paar rensters passeren maar de eerste vier kreeg ik niet meer te pakken. De streep kwam te vroeg en ik finishte vijfde van mijn groepje. Ik was tevreden maar vooral zo enthousiast:
Wat voor een heerlijke waaiwedstrijd was dat!