20 juni 2016
Ik had alles perfect gepland: mijn laatste aanloop voor het Belgisch Kampioenschap. Vrijdag zou ik Oedelem rijden, goed voor nog wat extra wedstrijdkilometers. En zaterdag Erembodegem: een kleine, heuvelachtige test voor dat fel besproken BK.
Maar dat niet altijd alles loopt zoals gepland zal nogal snel blijken…
Vol goesting keek ik uit naar de avond. De start in Oedelem werd namelijk pas om 18u30 gegeven. Ik kon me dus in volle rust voorbereiden op de wedstrijd. Nadat ik nog even de winkel binnensprong voor bananen, zetten mijn papa en ik koers richting Oedelem. Want ‘vertrekken naar een wedstrijd zonder bananen doe ik nooit’ tweette ik nog zonder enig vermoeden van wat me te wachten ging staan.
Nog vijf kilometer gaf de GPS aan. Mijn gewoonlijk paniekaanvalletje kwam boven: “Papa, mijn koersschoenen liggen toch in de auto hé?” Na een minuutje twijfelen en een klein mini-hartaanvalletje werd ik gerust gesteld: oef, ik had ze mee. Maar vlak na de opluchting schoot me een nieuwe paniekaanval te binnen. Ik keek nogmaals naar achteren in de auto en zag dat er iets niet klopte. “Papa, heb jij mijn koffer ingeladen?” “Koffer? Koffer? Ik weet niks van een koffer!”
Onmiddellijk verscheen het beeld van mijn roze, perfecte en zorgvuldig gevulde koffer voor mijn ogen,
op mijn bed.
Mijn koffer lag nog op mijn bed. In mijn verbeelding hij had ook een vreselijke, sarcastische glimlach op zijn eens zo denkbeeldige mond. Vol ontkenning zocht ik met mijn ogen wanhopig in de auto, om toch maar een glimp op te vangen van mijn roze onderkruiper. Maar nergens was hij te bespeuren, én geen koffer betekende geen wedstrijd.
Op dat moment kon ik wereldkampioene Delfine Persoon wel verslaan in het boksen. Ik was razend, ik wou zo graag koersen! Als een mokkende peuter stelde ik de GPS terug in richting huis. Mijn wedstrijd was al gedaan alvorens hij begonnen was en dat door mijn eigen stomme schuld. Heel de weg richting huis keek ik naar de klok. Misschien, als we nog op tijd thuis zijn, kunnen we de terugkeer wagen dacht ik. Met nog enkele kilometers te gaan keek ook mijn papa naar de klok. “We hebben nog een klein uurtje, wat denk je?” Ik hoefde hierover zelfs niet na te denken.
Als een gek rende ik achter mijn koffer, sprong ik over een hindernis waar ik normaal nooit over zou kunnen springen en baande ik mijn weg al terug richting auto. Mét koffer deze keer. Met nog een kleine drie kwartier te gaan zou het heel nipt worden. Ik kleedde me onderweg om en maakte me startklaar. Nog nooit had ik zo’n vreemde voorbereiding op een wedstrijd gehad. Maar de adrenaline was meer dan ooit aanwezig.
Ik belde de organisatie op om te vertellen dat ik onderweg was en graag nog wou deelnemen aan de wedstrijd, maar ook met de kleine voetnoot dat ik wel eens heel nipt op tijd zou kunnen zijn. Ze schreven mij alvast in, enkel nog een krabbeltje voor de start zou voldoende zijn. Een hele opluchting. Maar zoals altijd zit alles, maar dan ook echt alles tegen als je ergens snel aanwezig wilt zijn. Trage auto’s, voorbijstekende vrachtwagens, file én… een boot. Jawel.
Nog vier kilometer te gaan. Nog negen minuten voor de start. En net op dat moment ging er heel langzaam enkele meters verderop een brug open. Op zo’n momenten zou je je schoen wel willen opeten.
Opnieuw belde ik de organisatie. “Sorry jongens, ik ben er bijna, maar ik sta voor een brug…” Enkele minuten later kreeg ik een verlossend telefoontje: “We zullen wachten op je, Mieke!” Ik kon de persoon aan de andere kant van de lijn wel knuffelen! Vol adrenaline trok ik een spurtje naar de start. Daar stond de organisatie klaar met mijn nummer en kaderplaatje. Die werden zorgvuldig aangebracht door de mannen en ik was zo eindelijk klaar om te vertrekken!
Opwarming had ik niet nodig, de adrenaline in mijn lichaam zorgde er voor dat ik de eerste ronden mij moest inhouden om niet telkens op elke aanval te springen. Ik voelde mij goed en probeerde enkele keren zelf in de aanval te trekken. Al draaide dat telkens op niets uit. Het was leuk om nog eens zelf mee de koers te kunnen maken en niet aan het draadje te moeten hangen om er bij te blijven. Al werd er ook veel gelachen in het peloton. ‘Hé Mieke, alles bij?’ ‘Hela, bent ge u wielen niet vergeten?’ En zo ging het nog wel eventjes door.
Ook de volgende dag in Erembodegem mocht ik er aan geloven. De opmerkingen vlogen me om de oren, maar ik kon er absoluut mee lachen. Al veranderde die glimlach in een pijngrijns naarmate de wedstrijd vorderde. In tegenstelling tot Oedelem ging het er veel harder aan toe en zaten er ook nog eens enkele klimmetjes in het parcours. Ik zag het peloton slanker en slanker worden. In het midden van de wedstrijd kreeg ik zelf ook een moeilijk moment. Het optrekken na iedere bocht lukte me niet meer en ik moest het langgerekte peloton laten begaan. Ik bleef stoempen op mijn pedalen in de hoop dat het peloton stil zou vallen en dat gebeurde even later ook. Oef, dacht ik voor de zoveelste keer dat weekend.
Een ronde na dat zwakke moment herontdekte ik mezelf. Het liep opnieuw zoals ik wou, al zag ik wel behoorlijk af. Maar ik dacht aan mijn BK: als ik deze wedstrijd al niet zou kunnen afmaken, dan had ik daar helemaal niets te zoeken. Ik telde af naar de laatste ronde en maakte mezelf zoals al de andere wedstrijden wijs dat ik dan rustig kon binnen bollen. Maar op de één of andere manier ontstaat er in die laatste kilometers een klein duiveltje in mezelf dat me er toe dwingt de sprint nog vol aan te gaan. Met als resultaat een 24ste plek in Oedelem en een 26steplaats in Erembodegem.
Met een goed gevoel richting Belgisch Kampioenschap dus, al zal het daar ongelooflijk, maar dan ook echt ongelooflijk zwaar worden.
Foto: Krist Vanmelle