9 mei 2016
Ik had een voorgevoel toen ik zondagochtend wakker werd. Een gevoel dat ik niet vaak heb. Maar ik kon het geen plaats geven. Was het een positief voorgevoel of een negatief?
Om zes uur had ik de wekker van mijn gsm met dichtgeknepen ogen gestild. Dat op een zondagochtend. Mijn lichaam voelde niet klaar voor een wedstrijd. Twee dagen voordien had ik nog onzacht kennis gemaakt met de grond. Sindsdien voelde mijn lichaam aan alsof er tientallen olifanten over hadden gelopen en ze nog even ter plaatse bleven natrappelen.
Houthalen-Helchteren zou de vierde wedstrijd op negen dagen worden. Dat begon ik dan ook te voelen. Maar ik had die wedstrijdkilometers broodnodig om wedstrijden zoals die in Houthalen-Helchteren (UCI-wedstrijd) te overleven. De ultieme test dus. Want ik wou zo graag opnieuw de eindstreep van een ‘grote koers’ bereiken. In deze manche van de Lotto Cycling Cup zou dat eindelijk moeten lukken, maar zeker was ik absoluut niet.
Er werden ons twaalf rondjes van elk tien kilometer voorgeschoteld. Over mooie golvende wegen, al waren er een paar gevaarlijke punten bij. Dat werd meteen ook duidelijk de eerste ronde. Rotondes, middenstukken, verhoogjes, smalle baantjes, vluchtheuvels,… Niet iedereen kende het parcours waardoor het er soms hectisch aan toe ging. Niet alleen omdat we het parcours nog niet kende, ook omdat maar weinig rensters elkaar waarschuwden voor obstakels.
Dat had uiteraard zijn gevolgen… In een vreemde bocht met een verhoogje middenin, vielen de eerste rensters tegen de grond. Oef, ik kon er net langs glippen. Niet zoveel later gebeurde vlak voor mij opnieuw een val. Ik hoorde het lawaai dat ik enkele weken geleden ook hoorde bij mijn kennismaking met de grond. Een typerend geluid dat je niet snel vergeet. Ik kon er weer net langs.
Iedereen was nerveus. Het leek een wedstrijd à la Flanders Diamond Tour Nijlen te worden. Mijn eerste UCI wedstrijd die ik kon uitrijden, maar een wedstrijd die ik vooral herinner als de wedstrijd van de (niet overdreven) tientallen valpartijen. Ergens dreef die angst me dan ook naar de achterste rijen van het peloton. Wat even later het slechtste plan ooit zal blijken.
Het peloton leek wat rustiger te worden. Op gebied van valpartijen dan. Het tempo viel amper stil.
De smalle baantjes en vele bochten dreef het peloton vaak op een lang gerekt lint. Ronde na ronde zag je rensters die het lint moesten verlaten. Het ging razend snel. Dat ik daar achteraan het lint zat, was alles behalve een goed teken. Straks moet ik hier ook nog lossen dacht ik.
Op een moment zag ik de bui dan ook echt hangen. Shit. Een renster enkele plaatsen voor mij liet een gat. Dat gat groeide meteen tot grote, lange meters. Een andere renster probeerde het gat te dichten maar kwam niet veel dichter. De paniek sloeg in mijn hoofd. Shit, shit, shit. Ik had hier nooit mogen zitten. Als ik zelf met mijn neus in de wind zou komen en overnemen, was het sowieso over en out. Van achter mij kwam gelukkig nog een renster.
Ik probeerde haar wiel te nemen en stompte me vooruit. Ik mag niet afgeven dacht ik. Maar ik voelde mijn benen verzuren.
Ik wist niet dat ik zo diep kon gaan. Het peloton leek opnieuw dichter te komen en ik duwde de laatste krachten op de pedalen om terug aansluiting te vinden. Een zucht van opluchting zat er niet in. Ik moest naar voor, en snel. Dit mocht niet nog eens gebeuren.
Ik heb afgezien. Zo hard afgezien. Elke ronde was het aftellen. Aftellen naar die laatste, verlossende ronde. Ik kon hier uitrijden, ik moest hier uitrijden. Ook al had ik al alles van mezelf gegeven, ik zou niet tevreden naar huis kunnen gaan, mocht ik niet finishen. Wanneer ik een ploegmaatje tegen kwam, wou ik haar zo graag vertellen hoe choco ik wel niet was. Maar er kwam geen woord uit. Ik kon niet meer praten. Enkel maar afzien en trappen, trappen op die pedalen.
Het was een lijdensweg. Maar ik had maar één doel en dat was uitrijden. Ik begon tegen mezelf in gedachten te praten. Het gaat lukken, komaan. Nog een paar ronden! Ik heb volgens mij nog nooit zo hard tussen mijn kader gehangen. Toen de speaker laatste ronde riep, vielen de tientallen olifanten van mijn lichaam. ‘Nog even er bij blijven en ik ben verdomme binnen!’ dacht ik bij mezelf. Die rode vlag daarboven wapperend in de Limburgse zon, was het mooiste dat ik die dag had gezien.
Nog één kilometer, ik kon het peloton eindelijk laten gaan. Ik ben nog nooit zo kapot over de eindstreep gekomen als die mooie, zonnige zondag in Limburg. Maar de voldoening was eens zo groot.
Mijn voorgevoel, was dus een positief voorgevoel.
Foto: Krist Vanmelle