3 mei 2016
Heel de week regen. Het was om hopeloos van te worden. Een uur per dag op de rollen was het maximale dat ik uit die drukke, ellendig natte week kon halen. Ik begon dan ook te twijfelen of ik wel klaar was voor mijn eerste dubbelweekend: Schellebelle en Sinaai.
In Schellebelle kwam als bij wonder de zon opdagen. Een blij weerzien moet ik zeggen. Nadat ik het parcours verkend had –dat er bij mijn weten best gevaarlijk bij lag- maakte ik me klaar voor de wedstrijd. Op een gegeven moment draaide mijn mama de volumeknop van radio volle bak open: ‘Hier Mieke, speciaal voor u!’. 10 000 luchtballonnen van K3 weerklonk op de achtergrond en het kindje in mij kwam (voor de zoveelste keer) weer naar boven.
Het peloton besloot enorm snel te starten. Maar enkele ronden later merkte ik dat het niet enkel bij een snelle start zou blijven… Het ging een kei harde wedstrijd worden. De vele bochten en putten op het parcours maakte het er ook niet makkelijker op. Normaal ben ik niet zo een kabaalmaker in het peloton, maar ik werd razend van de gevaarlijke situaties die sommige rensters veroorzaakten. Ik schrok dan ook van mezelf toen ik ronduit naar een buitenlandse renster riep: ‘Is het nu zo moeilijk om een bocht te nemen?!’
De adrenaline denk ik. Misschien ook de angst om opnieuw tegen de grond te gaan. Die angst leek even later ook helemaal niet ongegrond. Vlak achter mij hoorde ik geroep van rensters naar elkaar. Een seconde later hoorde ik fietsen als een domino tegen de grond gaan. ‘Verdomme’ dacht ik, maar ik durfde niet achterom kijken. Ik weet dat als ik dat doe, en rensters zie vallen, ik versteen en de kracht in mijn benen als zand verdwijnt uit een kapotte zandloper.
Het was aftellen naar het ingaan van de laatste ronde. Het was afzien, blijven stoempen op de pedalen en blijven drinken en eten. Het grote pak dat aan de start stond was al bijna gehalveerd in het ingaan van de laatste ronde. ‘Zou ik nog mee doen in de sprint?’ Ik voelde dat er zo goed als niets meer in mijn benen zat en ik wist dat de laatste kilometer er gevaarlijk bij lag.
‘Ik ga nog zo lang mogelijk mee’, dacht ik. Maar opnieuw gebeurde het onvermijdelijke: een valpartij in de laatste 2 kilometer. Ik kon er nog net langs glippen. Na de zoveelste keer enorm diep gaan, kon ik nog aansluiten aan het groepje dat op kousen voeten verder was gereden, zonder zich al te veel van de valpartij aan te trekken. Mijn sprint was er een van een stervende zwaan. Maar de finish bereiken én dat als 25ste van het pak, was die lijdensweg meer dan waard.
De dag er op was Sinaai aan de beurt. Toeval of niet: terwijl ik me klaar maakte voor de wedstrijd, kreeg ik opnieuw het liedje 10 000 luchtballonnen te horen op de radio. ‘Hoor eens mama, nu ga ik goed rijden vandaag!’ Sinaai was tevens het BK voor studenten. Toch wel een wedstrijd waar ik absoluut wou presteren. Al was het bang afwachten hoe de benen na Schellebelle gingen reageren. Maar na de start werd ik meteen gerustgesteld.
Iedereen zit hier blijkbaar nog met de benen van gisteren, dacht ik. Het peloton viel meer stil dan het vooruit ging. Wat minder geruststellend was, was dat ik achteraan het pak was komen te zitten. Ik wou wel opschuiven, maar het leek een onmogelijke opdracht te worden.
Bij het ingaan van de laatste ronde zat ik dan ook nog steeds achteraan. Ik had de laatste ronden al enkele scenario’s in mijn hoofd doorlopen, maar niets bleek te lukken. Ik wou absoluut op dat BK podium, maar ergens leek ik me er bij neer te leggen dat dat wel eens niet het geval ging zijn. Zeker niet met de massasprint die er aan zat te komen. Hoe ik in godsnaam mezelf naar voor heb geloodst in die massa van rensters is mij dan ook nog steeds een raadsel. Eenmaal die streep over geloofde ik niet dat er nog zoveel rensters achter mij waren. Hoe had ik dat geflikt?
In spanning wachtte ik op de verlossende woorden van de omroeper. ‘Het BK podium van studenten is bekend! … Met op de tweede plaats, het nummer 11 Mieke Docx.’ Yes. Doel bereikt.
Vanaf nu beluister ik voor elke wedstrijd het liedje 10 000 luchtballonnen van K3. Kwestie van dat zot zijn geen zeer kan doen en bijgeloof tot op zekere hoogte nog gezond is.
Foto: Brian Petyt