Na de Brabantse Pijl besloot ik vervroegd een punt achter mijn voorjaar te zetten. Mijn rug leek niet meer te recupereren en zorgde telkens opnieuw voor problemen in de doorbloeding naar mijn benen toe. Dat was absoluut geen makkelijke beslissing, maar mijn lichaam had fysieke én mentale rust nodig.
De weken nadien waren dan ook niet de makkelijkste. Na zeven dagen verplicht zonder fiets was mijn conditie spoorloos verdwenen. Ik moest opnieuw op zoek naar mezelf en leek terug van nul te moeten beginnen. De vier weken die me nog restten tot het tweede deel van mijn seizoen leken plots heel kort. Ging ik wel terug in orde zijn tegen dan?
Vijf weken zonder competitie later was het eindelijk weer zover. Met de Antwerp Port Epic stond er meteen een pittige wedstrijd op het programma. Tijdens de verkenning werd al snel duidelijk dat het door de korte opeenvolging van de vele gravel- en kasseistroken wel eens heel zwaar kon worden. Ik had nog geen ervaring op gravel in wedstrijd, dus aan de start stond ik niet alleen met twijfel over mijn conditie, maar ook nog eens over die grindsteentjes.
Maar vooral een positief en enthousiast gevoel overheerste in de laatste uren voor de start. Ik kon eindelijk weer koersen en de zon scheen alsof ze het donkere en natte voorjaar wou komen goedmaken. Al van in de neutralisatie werd er nerveus rondgereden. Een zware val van drie of vier DSM-rensters deed de tijd achter de rode vlag nog langer duren en dus de nervositeit in het peloton nog hoger oplopen.
Na 20 kilometer stond ons een cruciaal punt te wachten. De eerste kassei- en gravelstrook. Als je daar niet vooraan kon opdraaien dan kon je beter al meteen terug richting het Havenhuis rijden. En dat wist natuurlijk iedereen. In de aanloopkilometers naar de eerste strook toe vonden nog enkele valpartijen plaats. De ene al wat zwaarder dan de andere. Tijd om echt terug te wennen aan het peloton had ik dus niet. Ik probeerde de knop zo snel mogelijk om te schakelen en me in het gefriemel te wurmen. Ik nestelde me in het wiel van mijn ploegmaatje Fauve en loodste haar doorheen het peloton. Als veldrijdster was zij een van onze uitgesproken pionnen en dus moest ze absoluut mee voorin kunnen opdraaien.
De treinen van DSM en Fenix-Deceuninck vormden de ideale plaats om ons uit het gedrum te houden. “Dat wiel houden!” schreeuwde ik Fauve toe, die laconiek naar twee optionele wielen wees. “Daaaaar!” riep ik snel. De scherpe bocht rechts naar de eerste kasseistrook bood zich niet veel later aan en zo zaten we perfect geplaatst om ten velde te trekken. De kasseistrook vormde geen probleem, maar toen die even later overging in de eerste gravelpassage schrok ik van hoe de strook erbij lag. Het leek net alsof ze het grind de avond voordien nog helemaal gelijk hadden getrokken waardoor er geen sporen meer te bespeuren waren.
Ik probeerde dan maar zelf een weg te ploeteren doorheen het grind dat mijn achterwiel van hier naar daar deed dansen. Het hoog opgelegde tempo deed het peloton meteen in verschillende stukken scheuren. Ik belandde in de tweede groep die geen seconde het tempo liet zakken. We denderden van de ene naar de andere strook en de korte stukken asfalt daartussen kwamen altijd als een godsgeschenk.
Even later konden we opnieuw de aansluiting maken met de kop van de wedstrijd met daarin mijn ploegmaten Fauve en Sterre, niet voor niets ook net onze twee crossers. Maar veel tijd om op te schuiven had ik niet. Meteen volgde een nieuwe strook waar de gas weer volledig open werd getrokken. Ik kon mijn wagonnetje aanhaken en bij het oprijden van het asfalt nam ik niets vermoedend rustig een bidon aan. Helaas draaiden we 50 meter verder alweer een gravelstrook op. “Shit, die was ik vergeten.” dacht ik bij mezelf. Tijdens de verkenning hadden we deze strook via wat omwegen (lees: à la cyclocrossers) betreden, maar nu stond de voorheen gesloten poort natuurlijk gewoon wagenwijd open.
Veel te ver gepositioneerd begon ik aan de strook. Alles werd op één lint getrokken en ik probeerde nog alles uit de kast te halen om lossende rensters voorbij te rijden. Maar de groep spatte weer volledig uit elkaar en opnieuw kwam ik stelselmatig in de tweede groep te zitten. Even later hoorde ik via het oortje dat Fauve met een leegloper zat. Omdat de wagens zelfs nog achter onze groep reden probeerde ik alvast met armbewegingen de auto op te roepen. Na een paar keer proberen hadden we prijs en mocht de volgwagen richting Fauve.
Als een volleerde crosser sprong ze op haar nieuwe fiets en kon ze zo goed als meteen de aansluiting met mijn groep maken. Ik probeerde nog een keer alles te geven op een gravelstrook om onze groep dichter te brengen naar de voorste gelederen, maar de vogels leken te gaan vliegen zijn. Vanaf dan was het voor mij overschakelen op overlevingsmodus. Ook nu zakte het tempo niet en de stroken bleven maar komen. Telkens dacht ik bij mezelf: “Dit zal wel één van de laatste zijn,” maar net dan meldde telkens ploegleidster Grace in het oortje, die al even verderop reed achter Sterre, welke strook er ging volgen en welke strook ook mij dus nog te wachten stond.
Tijdens de laatste 15 kilometer begon ik krampen te voelen in mijn bilspieren. Je lichaam constant in balans houden op gravel en kasseien is iets dat je niet elke dag doet en dat moest ik geweten hebben. De pijn werd erger en erger en in de laatste kilometers kon ik zelfs niet meer op mijn zadel gaan zitten. Dit had ik nog nooit meegemaakt, maar ik kon er om lachen. Dat ik niet meer ging kunnen mee sprinten voor plek 25, daar had ik me ondertussen bij neergelegd. Het enige dat ik nog deed was de kilometers aftellen. Nog nooit leken die zo lang te duren als toen. Bij het naderen van de finish probeerde ik nog mee aan te zetten maar uiteindelijk bolde ik als laatste van het groepje over de meet. Ik werd 40ste en was bij deze ook de laatste finisher van de wedstrijd. Sterre werd knap 20ste en ook Fauve eindigde nog op een mooie 28ste plaats.
De uren nadien waren lachwekkend pijnlijk. Ik kon niet meer bukken of zitten door de krampen in mijn spieren. Maar ik was opgelucht. Mijn wedstrijd was goed verlopen en de conditie leek wel goed te zitten.
Foto’s: Stijn Bastens – Jordi’s Cyclingpictures – Jo Pijpops