#2020 – Black-out

“Waar ben ik?”
In paniek kijk ik rond me heen en zoek ik naar bekende gezichten.

“Wat is er gebeurd?”
Ik probeer mijn herinneringen terug op te halen, maar het lukt me niet en ik blijf dezelfde vragen herhalend luidop stellen.

“Waarom ben ik hier?”
Ik snap er gewoon niets van.

Eindelijk besluiten mijn hersenen de pauze-knop af te zetten. Er zijn tien minuten gepasseerd. Tien minuten waarvan ik me niets meer herinner. Het kunnen er ook vijf zijn, of vijftien, in mijn gedachten duurde het zelfs een eeuwigheid, maar ze zijn weg. Geschrapt uit mijn herinneringen, uit mijn bewustzijn. Zwart, weg.

Ik lig op de warme Spaanse asfalt van Durango. Rondom mij gebeurt er veel. Maar ik kan enkel naar de lucht staren. Een nekbrace verplicht mijn hoofd eenzelfde positie aan te houden. Ik begin gezichten te herkennen. Herman (onze verzorger) z’n woorden sijpelen voor de eerste maal echt binnen: “Je bent in Spanje Mieke, je bent net gevallen. De ambulanciers gaan je nu helpen. Tom (onze teamsponsor Toesj), gaat met je mee in de ziekenwagen.”

Ik slik. Gevallen? Ik kan me niets meer herinneren. Ik probeer. Maar het lukt me maar niet. Het frustreert me. Ik word op een brancard gehoffen en voel een pijnlijke scheut door mijn nek gaan. Ik panikeer en gebaar dat mijn nek niet juist aan voelt.

Wat is er in godsnaam gebeurd?

Rondom de nekbrace wordt er nog een extra beveiliging gebracht. Mijn hoofd kan nu werkelijk geen kant meer op en de rekker die mijn haar in een staart samenhoudt, begint aardig in de weg te zitten. De mannelijke hulpverlener probeert de elastiek er via alle mogelijke manieren uit te halen. Maar ik ben zijn geklungel al snel beu en kerm een pijnlijke kreet uit. De vrouwelijke hulpverlener heeft het begrepen en neemt op haar beurt de taak over.

“Ze nemen je nu mee naar het ziekenhuis,” zegt Tom. Ik vraag angstig hoe lang die rit gaat duren. Veinte minutos. Dit lijkt wel een slechte droom waaruit ik elk ogenblik ga ontwaken. Maar de pijn in mijn lichaam wordt realistischer en realistischer en ik begin te beseffen dat het menens is. Bij verdere controle en verzorging onderweg in de ambulance, schreeuw ik het plots uit van de pijn. De Spaanse hulpverlener strekt mijn linkerarm en plooit hem bij het waarnemen van mijn pijnkreet snel weer terug.

In een waas zie ik plots een beeld voor mij. Ik zie mezelf terug. Op de fiets. Vanuit het perspectief alsof ik achter mezelf aan het fietsen ben. Ik verlies tijdens de afdaling op een of andere manier de controle over mijn fiets, maar probeer mezelf in de seconden die daar op volgen te redden. Dat lijkt me eerst best te lukken, maar dan beland ik alsnog in een verloren positie en begint mijn achterwiel heftig heen en weer te zwenken. De dromerige waas stopt abrupt en mijn hersenen weigeren een vervolg van het waargebeurde scenario te geven.

Meer en meer begin ik te beseffen wat er zojuist gebeurd is: ik was net voor de vijfde en laatste keer aan het afdalen in de grote ronde van Durango-Durango vooraleer we naar mìjn stuk zouden gaan: de steile klimmetjes. Ik baal. Ik zat goed. Ik was er klaar voor. En nu lig ik hier.

De ambulance lijkt eindelijk zijn bestemming bereikt te hebben en ik krijg zonder medelijden een mondmasker op. Ik word uit de wagen gerold en de wieltjes van de tafel belanden met een harde dreun op de grond. Ik voel alle plekjes in mijn lijf. Ik word het ziekenhuis binnengerold en zie voor de eerste maal het typische ziekenhuisbeeld van in films: het plafond en af en toe een lamp. Meer zie ik niet.

Ik word een zaaltje in gerold en meteen stormen er tientallen dokters en verpleegkundigen op mij af. Al snel wordt hen duidelijk dat ik niets van hun gekibbel begrijp en halen ze hun beste Engels naar boven. Een vriendelijke vrouw stelt me gerust en vertelt me wat er allemaal gaat gebeuren. “Als ik hier maar snel weg kan,” denk ik bij mezelf.

Ik word met brancard en al het ziekenhuisbed opgehoffen. Een jonge Spaanse dokter komt zich voorstellen. Jon, zo heet hij, probeert in zijn beste Engels duidelijk te maken dat hij mijn dokter is voor de komende uren. Hij vertelt ook dat er een scan moet worden genomen van mijn hoofd, nek en buikstreek om te controleren dat er geen inwendige schade is. Ik knik, aarzel en vraag hem dan of het mogelijk is om te plassen. Ik herinner me niet veel van de wedstrijd, maar mijn drukkende blaas doet een belletje rinkelen en doet me beseffen dat ik al van in het begin van de wedstrijd met een volle blaas zit. “Straks, als de scan genomen is.”

Het wachten op de scan lijkt een eeuwigheid te duren. De harde plastiek van de brancard begint vervelend aan te voelen. Hoe druk het enkele minuten geleden rond mijn bed was, hoe stil het er nu is. Ik zie werkelijk alleen plafond, maar hoor constant het heen en weer geloop en gepraat van het Spaanse spoed-personeel. Het lijkt wel een mierennest op stelten.

Eindelijk loopt er iemand mijn kamer binnen en rolt mijn bed de lift in. De felle witte lampen in de lift doen mijn ogen sluiten. Ik word door een vrij verlaten donkere gang de scan-ruimte ingerold. Een vrouw probeert in haar beste Engels uit te leggen dat de vloeistof die ze zo gaat inspuiten ‘caliente’ kan aanvoelen. Ik herinner mij de honderden ‘Cola Cao’s caliente’ die ik reeds bestelde afgelopen winters in Calpe en begrijp dat het een warme bedoeling gaat worden.

Ik word onder de machine geschoven en wacht met een bang hartje af. Ik voel me wat benauwd. Ik word op verschillende plaatsen gescand en wacht nieuwsgierig maar bang af op het warme moment. Plots begint de omgeving in mijn keel en schouders enorm warm aan te voelen. Een ongemakkelijk tot pijnlijk gevoel gaat door mijn lichaam. Alsof elk moment mijn ingewanden door de machine uit mijn lichaam kunnen gerukt worden.

Ik haal opgelucht adem als ik opnieuw een verpleegster bij me zie. Ze vraagt of alles oké is. Ik knik, maar heb plots een gigantische dorst. Water wordt me zo snel mogelijk beloofd en ik word opnieuw naar mijn vertrouwde kamer gebracht. Nog steeds ligt de harde plastieken brancard onder mij. Ook de nek en hoofdsteun begint nu een vervelende aan te voelen. Ik weet nog steeds niet of en hoe mijn lichaam geschonden is. Ik voel hier en daar wel een branderig gevoel, maar ik kan niets waarnemen. Voorzichtig probeer ik mijn linkerhand de lucht in te heffen. Alle puntjes van mijn knokkels zijn getipt met bloed.

Na een tijdje in de lucht staren en het proberen opvangen van Spaanse woorden komen er eindelijk opnieuw verplegers naar me toe. De scan is positief en ik mag na een dikke twee uur eindelijk in een zacht bed gelegd worden. Ik word op het bed geplaatst en zak vijf centimeter in de zachte matras. Een hemels gevoel. Maar dat gevoel wordt snel van de kaart geveegd bij het eindelijk waarnemen van mijn lichaam. Mijn volledige linkerkant is ingepakt. Aan mijn kuit piept zelfs nog een wonde, volledig wit tegenover mijn net Spaans gebruinde vel.

De uren die daarop volgen lijken eindeloos te duren. Ik kan eindelijk plassen, maar dat is dan ook het enige pluspunt van de avond. Nadien volgt er al snel slecht nieuws: een iets oudere dokter komt me melden dat ik én gehecht moet worden én een nacht moet blijven. Ik gebaar in alle talen dat ik naar huis wil, maar hij blijft bij zijn standpunt en verlaat opnieuw de kamer. Ondertussen kunnen Tom en Herman elk even bij me om me gerust te stellen en om enkele spullen te brengen zoals mijn telefoon. Met de Covid-regels is dat normaal niet mogelijk.

Dat ik een nacht moet blijven, heb ik ondertussen maar aanvaard. Het is immers al na 22 uur en mijn been moet nog steeds gehecht worden. Ook mijn wonden hebben nog geen nieuwe verzorging gekregen. Op eten of drinken moet ik ook niet meer hopen. De oude, minder sympathieke dokter heeft me namelijk duidelijk gemaakt dat ik nuchter moet blijven. Mijn maag doet een inkrimping bij het horen van dat nieuws. Ik heb sinds 12 uur namelijk niets meer gegeten.

Daar is hij dan opnieuw, de oude dokter heeft er zijn spullen bijgehaald en maakt zich klaar om aan de slag te gaan met mijn been. Hij trekt de windel er af en ik kijk in een reflex naar beneden. Ik wend mijn blik meteen weer af. Een groot gapend gat had me zonet aangestaard. De dokter laat zonder medelijden een vloeistof in de wonde lopen en ik gil het uit van de pijn. Alsof hij mijn been eraf aan het branden is met een bijtende stof. Nadien verdooft hij mijn been en gaat hij over tot het hechten. Ik zie hem met een klein wit machientje nietjes aanbrengen, maar voel gelukkig vrijwel niets meer.

Daarna worden de andere wonden verzorgt. Ik heb mijn lesje geleerd en besluit weg te kijken van mijn linkerkant. Pas na dit pijnlijke half uur komt Jon terug opdagen. “Ik zal je een pijnstiller laten brengen.” “Dat is geen slecht idee,” denk ik bij mezelf.

Iets voor middernacht word ik naar mijn beloofde stillere kamer gebracht. Een raar oud ventje komt aangestrompeld en keert meteen weer terug nadat hij merkt dat hij zijn mondmasker niet op heeft. Nadien neemt hij mijn rugzak op en zwiert hij die op het been dat net genaaid is. Ik kogel hem dood met mijn ogen maar zwijg. Hij maakt de monitor los en duwt mijn bed uit de kamer, los tegen een muur. Mijn blik wordt nog zwarter. Nog geen 10 meter later word ik opnieuw een kamer ingereden. Opnieuw geen deur en het is er niet echt veel stiller of donkerder. Ook het gordijntje laat hij nonchalant open.

Ik ga een slechte nacht tegemoet. Mijn buurvrouw lijkt na elke pijnkreet een gebedje te prevelen en ik geraak pas een beetje in slaap als ze de vrouw naar een andere ruimte brengen. Om half zes staat Jon plots voor mijn bed. “Miejké?” Ik antwoord slaperig ja en krijg te horen dat ik binnen een uurtje mag worden opgehaald. Ik maak hem duidelijk dat ik me nog best groggy voel en kom een iets menselijker uur met hem overeen. Om 8u30 mag ik het ziekenhuis verlaten.

Mijn eerste stappen voelen enorm raar aan, alsof ik maanden niet meer heb gewandeld. Maar ik ben blij dat ik het ziekenhuis eindelijk mag verlaten. Als ontbijt giet ik meteen een Aquarius naar binnen. Het eerste dat ik sinds de middag voor mijn val kan drinken. Nadien volgt er een ontbijt en een lange autorit naar huis.

Een week later

Ik heb erg pijnlijke dagen achter de rug. Mijn linkerzijde heeft een paar stevige brandwonden die de nodige zorg nodig hebben. Elke dag komt Liesbeth langs, mijn thuisverpleegster die telkens een uur bezig is met het verversen en verzorgen van de wonden. Mijn eerste dag thuisverpleging was een regelrechte hel. In Spanje waren mijn wonden niet volledig uitgewassen waardoor al het vuil er alsnog moest uit gehaald worden. Wandelen ging heel moeilijk en ook mijn linkerarm kon ik moeilijk bewegen. Maar dag per dag genezen de brandwonden aan een mooi tempo en ook de stroefheid en stijfheid is stilaan uit mijn lichaam aan het verdwijnen. Ondertussen heb ik al twee trainingen op de rollen achter de rug, en een eerste op de weg, al stellen die nog niet veel voor. Ik kan alweer fietsen en daar trek ik me aan op!

Heb ik ongeluk gehad? Nee. Ik heb vooral heel erg veel geluk gehad. Als ik mijn gehavende helm zie, kan ik alleen maar blij zijn dat ik geen zwaar hersenletsel heb opgelopen. Ook de plaatsen waarop ik ben gevallen zoals mijn sleutelbeen, schouder en elleboog zijn als bij wonder niet gebroken. Ik heb een enorm grote bewaarengel op mijn schouder die ik zeker moet koesteren.

Ik wil mijn team en vooral ook Herman en Tom bedanken voor de veilige trip naar België.
Mijn vriend die me ongelooflijk heeft geholpen en gesteund afgelopen dagen. 
Mijn ouders, familie en vrienden voor de opbeurende bezoekjes en cadeautjes! 
En natuurlijk jullie allemaal voor de massale lieve steunberichtjes!

I’ll be back soon! 

Lees ook...