5 oktober 2016
Ik weiger mijn afscheidsspeech nu al te doen. Ik weiger in alle hoeken en talen te moeten toegeven aan het feit dat het seizoen nu al voorbij is. En daarom, daarom typ ik vandaag gewoon weer mijn verhaal neer. Net zoals altijd. Een verhaal over afgelopen wedstrijd met de blik richting toekomst. Want het seizoen? Nee joh. Dat is nog lang niet voorbij.
Nu ja. Daar bevindt zich het volgende probleem al. Ik kan het eigenlijk gewoon echt niet negeren. Afgelopen zaterdag in Nederhasselt was officieel de laatste wedstrijd.
En dat voelde ik ook. De spanning was bijna even groot als bij mijn eerste wedstrijd dit seizoen. Je wilt immers kost wat kost goed beginnen én goed eindigen. Al maakte het parcours van Nederhasselt het me er niet gemakkelijk op: als afsluiter zou het een behoorlijk zware wedstrijd kunnen worden.
Tijdens de verkenning van het parcours speelde er maar één ding in mijn hoofd: ‘Hoe ben ik hier in godsnaam vorig jaar 15de kunnen worden?’ De klimmetjes leken zwaarder dan in mijn herinneringen en de wind leek waar ik ook reed, altijd op kop te zitten. Daarbovenop dreigden de wolken met een opvallend donkere kleur en enkele lichte voorsmaakjes van regen. Dear God, be good to me!
Voor de eerste maal sinds lang wachtte ik om mijn truitje met lange mouwen te overhandigen aan mijn papa. Het was best fris. Voor de laatste maal schrok ik van het geweerschot dat het peloton in gang schoot. Oef, we zijn weg. De eerste portie stress schoof weg van mijn schouders. Nog een keer alles geven!
Na de start was het meteen opletten geblazen. Het eerste hellende stuk bevond zich immers al meteen in de eerste kilometer. Het tempo was niet meteen spetterend waardoor de tweede lading stress van mijn schouders viel. Nu was het gewoon een zaak van attent mee volgen, want een eigen aanval leek op dit parcours te riskant. Nu ja. Twee seconden nadat ik deze bedenking had, zat ik al in het wiel van iemand die een aanvalspoging waagde. Het koersinstinct zeker?
De eerste ronden bleef alles al bij al rustig. Hier en daar probeerde iemand het hazenpad te kiezen, maar dat liep altijd terug uit op een hergroepering. De gedachte speelde dat het wel eens opnieuw tot een massasprint zou kunnen komen en dat niemand een ontsnapping tot het goede einde zou kunnen brengen. Dat stelde me iets of wat gerust. Maar enkele ronden later veegde een groep ontsnapten die geruststelling met één klap weg.
Ik waagde nog een poging naar de groep toe met enkele andere rensters, maar die poging werd bemoeilijkt doordat enkele rensters niet vol konden doorgaan, aangezien er een teammaat mee was. De groep ebde zo stilletjes aan weg tot meer dan een minuut voorsprong. De koers was gereden. Althans dat dacht ik toch…
Het uitgedunde peloton had er gelukkig nog zin in. Het viel nauwelijks stil. Maar niet alleen het peloton had er nog zin in, de dreigende donkere wolken boven onze helmen hadden dat ook. Ik kan me het juiste moment niet meer herinneren. In mijn gedachten zie ik enkel nog een stortbui voor me die plots uit het niets leek te komen. Op het lange rechte stuk, in the middle of nowhere tussen de velden in, barstte de hel los.
Net op dat moment waren we ook aan het jagen op twee rensters die er van door waren gegaan. Enkel: ik zag ze niet meer voor me rijden. Ik zag twee wazige zwarte stippen. Voor de rest vocht ik tegen de hevige windstoten en de wateruitbarstingen. Ik leek wel op een losgeslagen schip te zitten midden in een zeestorm. Maar toch verminderde onze snelheid niet. We bleven beuken tegen een natte, doorzichtige muur met hier en daar een flits en wat gedonder. Er werd geen woord gezegd. Iedereen was bezig met zijn eigen gevecht.
Ik kreeg compassie met de seingever die in volle gloed en glorie ons belette van een middenstuk op de weg. Zijn fluitje leek ook last te hebben van de regen en zijn gele vlag was gans doorweekt. Plots kreeg ik een druppel water in mijn oog. Een nachtmerrie. Het zand dat het water mee met zich droeg, kwam tegen mijn lens aan te zitten. Ik zag gene steek meer. Ik probeerde het water en vuil weg te knipperen en door de wazigheid door een weg te zoeken.
Na twee ronden leek het ergste voorbij. De koude kwam opzetten. Midden in de stortbui had ik geen enkele last gehad, maar nu de regen geminderd was, kreeg ik het plots ijskoud. Opnieuw passerend langs de lange weg in the middle of nowhere kreeg ik plots een gigantische glimlach op mijn gelaat. Én ik was niet de enige: het overgebleven pelotonnetje keek vol verwondering naar een prachtige regenboog op een donkergrijze achtergrond. Alsof de wolken sorry wouden zeggen voor hun uitbarsting.
De bel weerklonk. Laatste ronde. Laatste wedstrijd. Alles geven Docx. Maar wanneer we opnieuw de helling opstormden, was ik verbaasder dan ooit tevoren. Reed daar nu de kopgroep?! De groep die ons op meer dan een minuut had gereden? We reden duidelijk sneller dan hen. Halfweg de ronde konden we ze bijna grijpen. Ze waren zó dichtbij. Mijn geloof kwam terug. We kunnen er nog naar toe!
Maar dat had de kopgroep natuurlijk ook in de gaten. De samenwerking leek daar ginds opnieuw in gang te komen. Met nog enkele kilometers te gaan sprong een renster in de aanval. Ik sprong mee in haar wiel en probeerde dat wiel met alle moeite van de wereld te houden. Ze ging zo hard. Ze vroeg me over te nemen maar dat ging moeilijker dan ik gehoopt had. Het was alles of niets nu, er was geen weg meer terug. We hadden een behoorlijk gat op het peloton, maar ook nog een behoorlijk gat te dichten op de kopgroep.
‘Come on, we’re almost there!’ riep ze me toe.
Maar ik zat behoorlijk in het rood.
Op een gegeven moment moest ik na een bocht haar wiel laten gaan. Ik keek achterom en zag een jagend peloton op me afstormen. Alles of niets herhaalde ik nog eens in mezelf en ik gaf alles wat er nog in mijn benen zat. Met nog 500 meter te gaan hoorde ik wielen naast me inschuiven. Ik was gegrepen. Ik probeerde nog mee vooraan te blijven maar eenmaal de sprint zich in volle gang had getrokken, liet ik begaan. Ik was op. Het was niets geworden. Maar ik was tevreden, ik had op z’n minst geprobeerd.
Ik sluit bij deze niet af met een vaarwel, maar juist met een tot snel! Want nee joh, het seizoen dat is nog lang niet voorbij.
Foto’s: Kevin Buyssens – SoRi