MIJN WEG #4 – Tour de Feminin (2019)

Ik bel mijn vriend op. Ik heb stress,’ zeg ik op een minder enthousiaste toon dan anders. Ik zit ondertussen al enkele dagen in Tsjechië met mijn team, klaar voor de Tour de Feminin, een rondje van vier ritten in en rond Krasna Lipa. Die voorafgaande dagen waren zo rustig en ontspannen verlopen dat ik schrik van mezelf de ochtend voor de eerste rit. Plots word ik overvallen door onzekerheid, stress en faalangst.

Ik heb geen idee waar die gevoelens plots vandaan komen. De voorbije weken kon ik absoluut niet klagen over mijn conditie en resultaten, en zelfs de week voordien nog behaalde ik net geen top tien plaats in een lastige UCI 1.2 wedstrijd in Hongarije. Een reden tot paniek heb ik dus helemaal niet. Maar er schuilt wel degelijk iets achter die plotse angsten: het is namelijk niet de eerste keer dat de Tour de Feminin op mijn menu staat. Drie jaar geleden trok ik voor de eerste maal naar Tsjechië om daar te leren wat afzien is.

Ik heb erg mooie herinneringen aan die Tour de Feminin, maar op vlak van prestaties vocht ik er toen elke rit tegen de tijdslimiet en dacht ik meerdere malen aan stoppen. Die negatieve natoets brengt me dus in vertwijfeling. ‘Wat als ik opnieuw voor dezelfde moeilijkheden kom te staan?’ Mijn vriend brengt me tot rust: ‘Je bent sterk genoeg, die Mieke van drie jaar geleden ben je niet meer. Je gaat dat goed doen, daar ben ik zeker van.’ Niet zijn woorden maar zijn stem brengt me tot rust. ‘Ik moet in mezelf geloven,’ spreek ik mezelf toe.

De start van de eerste rit wordt pas gegeven in de namiddag. Dat lange wachten is niets voor mij en dus zoek ik afleiding in een oude, kapot gespeelde aflevering van FC De Kampioenen. Na wat rijst met kip verwelkomt de zon ons aan de start. Ik ben blij dat we eindelijk de wedstrijd in gang kunnen trekken en schud zo de eerste ladingen stress van mijn schouders. Doorheen het pak zoek ik me een weg naar voren. Alles verloopt veel vlotter dan de rampscenario’s die ik voor ogen had. Ik probeer me samen met onze kopvrouw Séverine Eraud vooraan te houden en haar te helpen waar nodig.

De eerste rit vliegt voorbij, ik amuseer me en geniet van het gevoel in mijn benen bergop. Waar ik drie jaar geleden vanachter bengelde, rijd ik nu vooraan mee met de eersten omhoog. De klimmetjes lijken zelfs minder zwaar geworden. De angst van in de ochtend is volledig van de baan geveegd na het overschrijden van de eerste finishlijn. Ik ben klaar voor de komende drie dagen.

Maar de volgende ochtend kleurt al snel minder roos dan verwacht. Ik word langzaam wakker met het ritmische getik van waterdruppels op het raam. Er was wel wat regen voorspeld, maar op de een of andere manier probeer je toch altijd te denken ‘het zal wel niet’. Wel dus. Het openen van de gordijnen maakt het er niet beter op. Krasna Lipa is verstopt onder een laag van mist met hier en daar een regendruppel tot gevolg. Ik herinner mezelf aan al de nieuwe geasfalteerde wegen die we zijn tegengekomen op onze verkenning en maak al gauw de som met de regen: ‘dat gaat hier een gladde bedoeling worden.’

Al van bij de start van de tweede rit wordt mijn conclusie bevestigd. Bij het uitrijden van het stadje waar het startschot had weerklonken, vallen rensters als duiven uit de lucht op rotondes en in bochten. Ik zoek kopvrouw Séverine op en breng haar snel mee naar de voorste gelederen waar het me het veiligste lijkt om zulke valpartijen te ontwijken. Vandaag staat de Vapenka op het menu. De steile klim die ik me nog in geuren en kleuren kan herinneren van mijn eerste keer Tour de Feminin. Althans dat denk ik toch.

Ondertussen is het harder beginnen regenen en zoek ik al mijn moed bij elkaar in de afdalingen. Omdat ik vooraan het afdalende werk was begonnen, kan ik wel wat spatie laten en voorzichtigheid inbouwen. Éen maal te hard remmen in een bocht of door een fout is nu fataal. Ik kan de knop iets of wat omdraaien en verlies niet al te veel plekken richting de volgende klim. Er wordt aangevallen en ik probeer mijn wagonnetje aan te sluiten bij de rensters voor mij. Ik voel dat ik voor de eerste maal diep moet gaan om het wiel te houden. Maar toch vind ik de kracht om te blijven aanhaken.

Eenmaal boven ligt het peloton volledig uit elkaar. Een stuk of twintig rensters hebben zich losgemaakt. Ik was dus niet de enige die had afgezien, vol trots draai ik met die eerste twintig een linkse bocht in. Tot plots een auto van de organisatie in alle staten ons tot stilstand doet komen. Met rode vlaggen en een fluitje verplicht de man ons tot stoppen. De hemelsluizen gaan breed openstaan en we krijgen letterlijk en figuurlijk een koude douche over ons heen: ‘we have to wait for the ambulance!’ Vol ongeloof kijken we om ons heen, groepen van rensters komen terug aansluiten. Het peloton is na enkele minuten zo goed als herenigd.

De regen maakt mijn spieren die juist nog in volle inspanning waren koud en bang stap ik opnieuw mijn klikpedaal in na een signaal van de man die ons zonet nog liet stoppen. Dé Vapenka gaat er zodra aankomen en mijn benen hebben dus nog amper de tijd om opnieuw in het ritme te komen en op te warmen. Gelukkig kan ik opnieuw vooraan de afdaling nemen richting de steile klim toe en wordt het peloton al snel weer op een lint getrokken. Zoals ik daarnet al zei: ik denk me de Vapenka te kunnen herinneren. Maar eenmaal boven aan de knalroze boog sta ik verstelt: ‘zijn we er al?

De aanloop naar de klim was in mijn gedachten veel langer en zwaarder dan in de realiteit. Opgelucht haal ik adem: mijn benen hebben de korte stop overleefd, de tweede helft van de wedstrijd kan beginnen. Na een tweede maal de Vapenka, begeven we ons naar een lokaal rondje. Op papier minder zwaar dan de eerste helft van het parcours, maar mijn benen beginnen een teken van verval te geven. Ik vind het moeilijker om vooraan stand te houden en laat me ietsje dieper in het fel uitgedunde peloton zakken. De stukken bergop laten me kraken in alle voegen, maar ik probeer van me af te bijten en hou vol. Oef, weer boven, en ik haak aan.

Zo tel ik af naar de laatste kilometers. Ik kan nog net een valpartij ontwijken en probeer me nog enkele tellen op kop te zetten om zo mijn ploegmakkers te helpen in de spurt. Maar al gauw word ik overspoelt door hongerige rensters die de aankomst ruiken en vind ik de kracht niet meer om me verweren. Ik volg de spurt van op een afstandje en zie mijn ploegmaat Bryony derde worden. Ikzelf behaal na mijn 26ste plaats van gisteren, opnieuw een top 30 met een 28ste plaats.

Dag drie begint net hetzelfde als dag twee. Regen kleurt Krasna Lipa donker, en ik probeer mezelf wijs te maken dat het weer tegen de middag wel zal beteren. Om 11u50 moet ik namelijk in mijn eentje de natte weg op voor een tijdrit van 14,7 kilometer met enkele kuitenbijters op de afspraak. Ik spelt mijn rugnummer zo aerodynamisch mogelijk vast en maak een schemaatje. Op het met mezelf afgesproken uur kruip ik op de rollen in een toneelzaaltje van het hotel waar we verblijven. Het zaaltje zou met de nodige opknapbeurten best een mooie trekpleister kunnen zijn. Maar veel tijd om architect te spelen heb ik niet. Ik kijk naar de getallen op mijn stuurpen en begin aan mijn nauwkeurig genoteerde opwarming

.

Al bij de tweede stap van mijn voorbereiding voel ik dat mijn benen geen zin hebben. De zones die ik anders zo makkelijk behaal, lijken nu een gigantische opdracht. Er komen renners en verzorgers volledig doorweekt het zaaltje binnen gewandeld. Shit.’ denk ik bij mezelf, ook dat nog.’ Naast slechte benen kan ik gladde wegen tijdens mijn tijdrit echt wel missen. Ik probeer me in mijn strak tijdritpak te wurmen, maar na de zweterige bedoeling op de rollen lijkt zelfs dit al een moeilijke opdracht. Uiteindelijk vinden mijn armen toch een weg door de strakke mouwtjes en volg ik mijn verzorger richting startpodium.

In tegenstelling tot het BK tijdrijden heb ik er nu echt geen zin in. De regen werkt op mijn gemoed en mijn benen herinneren mezelf nogmaals aan het feit dat ze niet klaar zijn voor een inspanning als deze. De man op het podium steekt zijn hand voor mijn neus uit en begint af te tellen op de tonen van de klok. Ik trek mezelf in gang maar al snel bouw ik veel te veel voorzichtigheid in in de bochten. Ik weet dat ik traag ga, maar ik durf ze gewoon niet sneller nemen. Vallen in de tijdrit zou echt het stomste ooit zijn.

De eerste klim begint en ik ga op mijn trappers staan. Ik bekijk mijn wattage en stel mezelf gerust. De vooraf opgelegde zones lijken dan toch haalbaar. In de afdalingen bouw ik opnieuw -veel te veel- voorzichtigheid in en naarmate ik de finish nader val ik volledig stil. Ik probeer mezelf nog op te peppen en spurt er mijn allerlaatste krachten uit. Ik stap met een slecht gevoel van mijn fiets en kruip meteen de rollen op. Ik verwacht echt een heel slechte eindplaats, maar dat gevoel wordt tegengesproken als ik de uiteindelijke resultaten zie: 53ste van de 160 starters, dat is zó slecht nog niet. Drie jaar geleden werd ik zesde laatste.

Vanaf dat moment probeer ik mezelf telkens het volgende bij te brengen: iéderéén heeft pijn in de benen, iéderéén herstelt moeilijker en moeilijker. Ik maak me klaar voor de tweede rit van de dag die naar mijn gevoel veel te snel nadert. De zon komt opdagen en vlak voor de start beslis ik nog snel om van brilglazen te wisselen. De doorzichtige leg ik aan de kant in ruil voor diegene die de zon te baas kunnen. Heb ik daarmee de regenwolken opnieuw uit hun kot gelokt? Misschien.

Een helse opluchting zindert door mijn lichaam heen als ik voel dat mijn benen tien keer beter aanvoelen als in de tijdrit van enkele uren terug. Bergop loopt het soepel en zo probeer ik opnieuw onze kopvrouw Séverine vooraan te houden en te begeleiden. Tot plots één regendruppel zich vermenigvuldigt maal het ontelbare en een gigantische donkere wolk ons gezichtsveld vult. Het ging toch niet meer regenen?!’ bedenk ik me boos. Maar veel tijd om me daar druk in te maken heb ik niet. Wat ik de voorbije dagen als regenbui beschouwde, is in vergelijking met wat nu uit de lucht valt een kattenplasje. Het stormt. Dit is geen regen meer, dit zijn containers water die door duiveltjes van bovenaf gewoon vol op ons wordt gekatapulteerd.

Ik zie nog amper iets en laat me bang uitzakken uit het peloton. De weg is geen schaatsbaan deze keer, maar een riviertje waar ik met mijn smalle tubes een baan door zoek. In de verte zie ik de rode organisatiewagen die ons al eerder een halt toe riep met gele vlaggetjes zwaaien. ‘Oef!’ denk ik bij mezelf, ‘ze hebben hier dan toch wat verstand.’ Ik ga er van uit dat de wagen ons begeleidt tot de eerste doortocht aan de finish en ons dan vroegtijdig de wedstrijd zal laten beëindigen. Maar eenmaal de boog onderdoor zie ik het peloton op een lint de volgende bocht in verdwijnen.

Ik word helemaal gek van binnen. Ondertussen ben ik de voeling met het peloton verloren en vloek ik op alles wat ik zie. ‘Dit kan toch helemaal niet, dit is levensgevaarlijk!’ mekker ik tegen mezelf. Maar niemand die daar om geeft. De koers gaat altijd door. Ook nu blijkbaar. Ik denk meerdere malen aan afstappen. Een lichtflits en een daarop volgende donderslag dagen me uit om opnieuw aan te sluiten bij het sterk uitgedunde peloton. Bergop kan ik opnieuw wat terrein goedmaken, maar mijn spieren beginnen de koude van de regen gewaar te worden en spartelen wat tegen. Eenmaal aangesloten bevind het peloton zich opnieuw op het drogere deel van het parcours. Ik begin in mezelf te hopen dat het tegen de tweede passage zou opgeklaard zijn, maar niets is minder waar.

Het zou ‘maar’ een rit van 70 kilometer worden, maar deze helse rit lijkt wel eeuwen te duren. Waar ik de ronde voordien zo vlot mee omhoog peddelde, verstijf ik nu en moet ik bijna opnieuw lossen. Ik hang als een accordeonspeler aan het peloton en bekijk de aanloop naar de spurt van op afstand. Vlak voor mij haken rensters in elkaar en pletsen tegen de grond. Ik zoek haastig naar shirtjes die gelijken op die van mij en kan dan gerust weer verder: ‘Niemand van ons bij.’

Een massage die avond is broodnodig. Het was een zware dag, ook mentaal. En de regen zit daar zeker voor iets tussen. Dat buit je lichaam uit zonder dat je het goed en wel door hebt. Het ontwaken op de vierde en laatste dag doet pijn. Mijn ontbijt gaat moeilijker naar binnen, dus ik weet hoe laat het is: minder zin in eten betekent dat je vermoeid bent. Toch doe ik mijn best om zo veel mogelijk energie op te nemen. De zwaarste dag staat namelijk op het menu. Drie maal Vapenka met als voorgerecht een wel heel lange klim met steile stukken in.

Een goeie 10 kilometer na het fluitsignaal voel ik regendruppels op mijn armen. Ik doe zelfs de moeite niet meer om het me aan te trekken. Ik bekijk het meer als een ontbrekende factor. Eenmaal de eerste regendruppels daar zijn, denk ik ‘ahja tuurlijk, ik dacht al dat jullie vergeten waren om af te komen.’ Ik laat me onbewust meer en meer afzakken in het peloton in volle afdaling. De regen heeft na gisteren het vertrouwen dat ik stilaan had opgebouwd volledig gebroken. Ik kom in een geloste groep terecht en verspil zo mijn eerste krachten om opnieuw de aansluiting te maken met het peloton bergop.

De laatste rit is een helse tocht. Ik dacht dat ik had afgezien de voorbije dagen, maar deze rit verslaat al de pijn en is duidelijk de winnaar. Ik sterf meerdere malen op mijn fiets, en moet na een zoveelste poging het pelotonnetje laten gaan. Volledig leeg probeer ik mezelf naar de top te sleuren. Drie jaar geleden zat ik hier ‘af te zien’ met de glimlach. Nu verbijt ik de pijn en zie ik op een gans andere manier af. Ik kan aansluiten bij een groepje en hoop het met dit groepje tot de finish uit te houden tot ik plots een lekke band opmerk. Verdorie! Niet nu!’ De volgwagen is me immers al een tijdje gepasseerd.

Ik kijk achterom en vraag aan een andere volgwagen of ze een voorwiel hebben. Maar in het gebrekkig Engels maakt de man me duidelijk dat ze er geen hebben voor mijn fiets. De wagen doet een andere wagen stoppen en vraagt in een taal die ik niet begrijp of ze me kunnen helpen. De knalroze auto stopt en geeft me een voorwiel. Het groepje waar ik bij zat, is ondertussen gaan vliegen, maar ik probeer de moed niet te verliezen en probeer naar een ander groepje te rijden dat me ondertussen is gepasseerd. Nog drie maal de Vapenka en we zijn er. Ik overtuig mezelf en probeer de laatste energie die ik nog heb te gebruiken.

Met nog één maal de Vapenka te gaan, gaan de hemelsluizen weer volledig open en geven ze ons als het ware een afscheidscadeau. De regen doet pijn op mijn gezicht en ik zie nog amper voor me uit. Eenmaal ik onder de roze boog door rij en mijn Garmin een laatste keer kan afdrukken, zwellen mijn ogen eventjes op. Ik heb het gehaald, maar het was oh zo zwaar. Ik was trots, vermoeid en teleurgesteld tegelijkertijd. De laatste rit verlies ik bijna 10 minuten, waardoor mijn algemeen klassement een zware deuk krijgt. Van een 35ste plaats na dag drie, word ik uiteindelijk op een 48ste plaats genoteerd. Teleurgesteld was ik wel, maar had je me dit drie jaar geleden verteld, had ik je gek verklaard.

Foto’s: Paul Hinninck – Jakub Trmal – Ondrej Uher

Lees ook...